Waalse vitaliteit; de mijnsite van Grand-Hornu

Afstand: 2 km  /  Duur: ± 120 minuten


Eind 18e eeuw verwerven Charles Godonnesche en twee vennoten de rechten om steenkool te ontginnen rond Quaregnon en Boussu in de buurt van Bergen (Mons) in de provincie Henegouwen. Door financiële en exploitatieproblemen verkoopt zijn weduwe in 1810 de concessie aan een kolenhandelaar en filantroop uit Rijsel, Henri De Gorge. De Gorge is geboren in 1774 als Henri Degorge en laat zijn naam splitsen. Hij herstart de productie, vergroot de concessie en boort extra putten, aanvankelijk zonder succes. Bij de vijfde put (‘Sainte-Eugénie’) vindt hij winstgevende kolenlagen.

De ligging van de site, bij het Kanaal Bergen-Condé maakt een transport richting Parijs en Antwerpen via de Schelde mogelijk en bevordert de verkoop. Omdat het moeilijk is om arbeiders te vinden en te houden, bouwt De Gorge aanvankelijk een slaapzaal en in 1816 een arbeiderswijk. De uitvoering ligt in handen van de Rijselse architect François Obin. Na zijn dood in 1825 neemt Bruno Renard uit Doornik de taak over. Renard geniet zijn opleiding in Parijs en raakt er vertrouwd met de Koninklijke zoutziederij van Arc-et-Senans van Claude-Nicolas Ledoux. Le Grand-Hornu toont de verwantschap. Niettemin krijgt De Gorge af te rekenen met een arbeidersopstand die zijn installaties en de woning plundert. De aanleiding zijn de spoorlijnen (de eerste in België, met wagens getrokken door paarden) die De Gorge tot bij het kanaal liet aanleggen. De mijnwerkers voelden zich bedreigd, en sloegen de mijnsite kort en klein, De Gorge verschanste zich – verkleed als mijnwerker – in een duiventil boven de stallen.

In 1831, bij de opening van de machinezaal, zijn de werken voltooid. De productie bereikt in 1832 120.000 ton. In datzelfde jaar sterft De Gorge aan cholera. Met 1000 tot 1500 werknemers behoort de mijn tot de voornaamste van de streek. Weduwe Eugénie Legrand neemt de leiding over. In 1843 richten de erfgenamen de ‘Société civile des Usines et Mines de Houille du Grand-Hornu’ op. 

Het hart van de site bestaat uit neoklassieke mijngebouwen rond twee binnenpleinen op een rechthoekig terrein. Hier omheen liggen de zes straten met arbeiderswoningen, gemeenschappelijke voorzieningen en het ‘kasteel’ dat De Gorge voor zichzelf liet bouwen. Via de centrale ingang met drie bogen komt men op het vierkante voorplein, de ‘cour carré’. Rond dit plein waren de paardenstallen, het hooimagazijn en het lampenmagazijn. Tegenover de hoofdingang ligt de toegang tot het centrale plein, de ‘cour centrale’, een ovaal gedomineerd door het machineatelier links en het ‘ingenieursgebouw’ rechts, met elkaar verbonden door ateliers die de vorm van het ovale plein volgen. In het machineatelier stond de stoommachine die de drijfkracht leverde voor de werktuigen. In tegenstelling tot de rest van de gebouwen werd het atelier niet gerestaureerd. Enkel buitenmuren en zuilen bleven overeind.


Aan de ontginning komt in 1954 een eind door de politiek van de EGKS (de Europese Kolen en Staal gemeenschap). Arbeiderswoningen worden te koop aangeboden waarbij de huurders, meestal arbeiders van de mijn, een voorkooprecht krijgen.  De site raakt in verval en in 1969 beslist een Koninklijk Besluit over te gaan tot sloop, met protest als gevolg. 
De plaatselijke architect Henri Guchez koopt in 1971 het complex en voorkomt zo de afbraak. Guchez renoveert met eigen middelen en richt er kantoren in. In 1984 belast de provincie Henegouwen de vereniging Grand-Hornu Images met het beheer en de exploitatie. In 1989 koopt de provincie het complex en renoveert verder. In 2002 opent  het MAC’s (Musée d’Art Contemporain) van architect Pierre Hebbelinck haar deuren. 

Architect Pierre Hebbelinck
Deze Waalse ‘artiste-philosophe’ transformeerde dit mijnencomplex tot een museum voor moderne kunst. ‘Om in Wallonië iets nieuws te bouwen, moet je helaas langs het verleden om,’ zegt Hebbelinck. ‘Dat is niet mijn eigen keuze. Ik reageer op wedstrijdvragen. Negentig procent van mijn projecten stuit op verzet of op een neen! Van de administratie, van regelgevers, van opdrachtgevers. Eigenlijk sta ik totaal alleen in de marge van een systeem dat probeert te controleren en te normeren.’

Deze zinnen komen eveneens uit de koker van Hebbelinck:
‘Ik doe niet aan monumentenzorg. Ik heb geen respect voor historische gebouwen. Respect hebben betekent dat je je inferieur opstelt. Dat wil ik niet. Ik sta tegenover historische vormen met een houding van non-respect! Maar ik ben wel geïnteresseerd in historische attitudes en in de omstandigheden waarin de gebouwen tot stand gekomen zijn. Maar als de omstandigheden veranderen, moet het gebouw volgen!'