Luikse vitaliteit


Luik (Liège, 197.000 inw.) La Cité ardente – de ‘vurige stad’, de stad van de hoogovens van Cockerill-Sambre. We kennen het vooroorlogse Luik ook van commissaris Jules Maigret. De in Luik geboren schrijver Georges Simenon situeerde zijn personages in een grauw, grijs en somber decor. In de jaren dertig kwam men al tot de  conclusie dat dit het gevolg was van de uitstoot van fijn stof, vooral afkomstig van de hoogovens van Cockerill. De mist en de vette smog veroorzaakte gezondheidsproblemen en heeft het negatieve imago van Luik voor een groot deel bepaald. Geen andere stad ook in België die zijn  historische architectuur verenigt met zo'n  lelijke nieuwbouw uit de zestiger jaren. Maar de stad werkt zich langzaam op uit dit dal. De vurige stad is nu schoner, gebouwen worden gerestaureerd of gemoderniseerd; en.. het gat op het place Saint-Lambert is gedicht.

Na de afbraak van de Sint-Lambertuskathedraal rond 1794 duurde het opruimen van de overgebleven ruïne tot in de 19e eeuw. Meer dan twee eeuwen bleef er in Luik letterlijk en figuurlijk een gat in het hart van de stad.  

Maar het adagium van nu is helder; inzetten op nieuwe technologieën, kennis en creativiteit. Luik  bezit een van de grootste binnenhavens van Europa, de luchthaven van Liège-Bierset,  een dynamische universiteit en het profileert zich als cultuurstad op de grens van het Franse, Nederlandse en Duitse taalgebied.  

 


Het TGV station Guillemins van de Spaanse architect Santiago Calatrava zet Luik als het ware in een tijdmachine vooraan in de 21e eeuw. Het gebouw zelf zegt ook iets over de voorkeur voor techniek van de bewoners van de stad. Het wordt een mix, eerst de teloorgang van de motorindustrie in het sombere Herstal, dan de geschiedenis van kunst en cultuur van de  stad in het fraai gerestaureerde museum Grand Curtius. Hierna naar de kathedraal van het modernisme, tegen de grenzen van wat technisch mogelijk is. Allemaal interessante zaken, die we afsluiten met een lunch bij het Grand Café de la Gare aan de voorzijde van het station.


Route

1 > Museum Motorium Saroléa
2 > Museum Het Grand Curtius
3 > Spoorwegstation Liège-Guillemins


1 > Museum Motorium Saroléa

We beginnen met het Motorium Saroléa een museum in de oude Saroléa motorfabrieken van Herstal. Een museum over de geschiedenis van Saroléa en de sociale geschiedenis van Herstal. Het oogt niet verkeerd, een mooie oude fabrieksgevel aan de Rue st. Lambert. Eenmaal binnen blijkt het Motorium echter een stoffige plek, in een verouderd gebouw. Moeilijk voor te stellen, maar dit was hightech aan het begin van de 20e eeuw. Hier zijn prachtige machines gebouwd, zowel technisch als esthetisch, toonaangevende aan het begin van de vorige eeuw.   

Het Huis Saroléa was een van de drie Belgische motorgiganten, (naast Gillet en F.N.) maar Saroléa is de oudste motorfabrikant van België. Joseph Saroléa richtte in 1850 een wapenfabriek op in Herstal en breidde in 1892 de productie uit met rijwielen onder de naam Royale Saroléa. Kort daarop, in 1894, overleed Joseph. Zijn weduwe en twee zoons, Joseph en Emile, volgden hem op en brachten het bedrijf tot grote bloei. In 1895 trad Martin Fagard in dienst en deze alleskunner zou lange tijd de bezielende kracht achter het merk blijven. Vlak voor 1900 begonnen de eerste experimenten met motordriewielers en in 1901 werd de serieproductie van motoren gestart.  

Na WO I
Na de Eerste Wereldoorlog hervatte de fabriek zijn productie en lanceerde op de Brusselse Salon zijn eerste types (22A) met een overbrenging van motor naar versnellingsbak met een ketting en van versnellingsbak naar achterwiel met een V-snaar.  Vooral op sportief gebied boekte Saroléa  successen met Robert Grégoire, een topcoureur uit Aywaille.  De export van motoren haalde meer dan 85 landen waarvan de belangrijkste Nederland, Italië, Japan, Zweden en Duitsland. Vanaf 1930 werden er een hele reeks nieuwe motoren ontwikkelt, ook werden toen de typische Sarolea schuin voorover hellende cilinders geïntroduceerd. Ondanks de vele overwinningen werd 1933 sportief gezien een rampjaar voor Saroléa door de fatale slip van Robert Grégoire op het circuit van  Francorchamps.

Na WO II                                                                                                                                                Vanwege het 50-jarig jubileum werden er in 1950 weer nieuwe modellen geïntroduceerd, waarvan de Atlantic de  bekendste was. Het crossen van na de oorlog kende een enorme populariteit en sportief gezien waren de crossmotoren van Saroléa bijzonder goed. In 1953 en in 1954 werd René Baeten, op Saroléa, nog tweede in het Europese kampioenschap motorcross 500 cc, maar de concurrentie van de grote Engelse motormerken als Norton, BSA, Triumph, AJS en Royal Enfield met toprijders als Leslie Archer (Norton), John Draper (BSA) en Geoff Ward (AJS) was te groot. Om het tij te keren startte men bij Saroléa nog een samenwerking  met FN en met Gillet Herstal totdat Saroléa in 1960 opging in Gillet Herstal. Het merk Saroléa hield op te bestaan ​​in 1963. 


2 > Museum Het Grand Curtius

Dit museum vertelt iets over het samengaan van de Luikenaars met de techniek. Het is het voormalige paleis van Jean de Corte (1551-1628), die zijn naam ‘verlatijnste’ tot Curtius. Jean de Corte was een vermogend handelaar die wapens leverde aan de Spaanse koning Philips II tijdens van de tachtigjarige oorlog. Te zien zijn collecties van het vroegere wapenmuseum, het Glasmuseum, dat van het museum voor Archeologie en Sierkunsten en van het museum voor Religieuze en Maaslandse kunst. Het megamuseum verenigd fraai hoe een restauratie op een harmonisch kan samengaan met die van hedendaagse moderniteit.

Une touche de modernité pour cette maison traditionnelle.


3 > Spoorwegstation Liège-Guillemins

Het nieuwe spoorstation van de Spaanse architect Santiago Calatrava wordt gekenmerkt door een machtige ribbenstructuur. De sceptici van nu spreken van grootheidswaan maar moeten hun oordeel zeker bijstellen als ze zelf zicht krijgen op het 450 meter lange perron; het oogt wonderlijk. Het station zelf tekent zich af als een deltavlieger tegen de achterliggende heuvel van de wijk Cointe. Een ‘parking’ voor 800 wagens werd met behulp van een betonstructuur in de heuvel ingebed. Het station heeft twee niveaus: de perrons met de treinen en onderin een reizigerscentrum met winkels en wachtzalen. 

De term ‘spoorwegkathedraal’ slaat op het hemelse gevoel wanneer men onder de 35 meter hoge koepel staat, glorieus. Het zichtbare beton is wit en heeft iets zuidelijks. Het glas is overweldigend. Aankomen in Liège-Guillemins is een hoogmis. Het gebouw maakt van iedere reiziger een uitverkorene. En ook niet onbelangrijk; het eten op een station. Meestal is het toch wat minder maar terecht kreeg de Brasserie een vermelding in de Michelingids. Een gewone croque-monsieur smaakt al bijzonder. Al wandelend langs de contouren van dit grandioze bouwwerk gaan we ongetwijfeld filosoferen en nadenken over ‘hoeveel lelijkheid’ we al niet gezien hebben in ons leven!