Luikse vitaliteit (2012 - 2022)


Luik, bekend als 'La Cité ardente', (de warme, de culturele)  werd door schrijver Georges Simenon echter getypeerd als grauw en somber. In de jaren dertig werd dit toegeschreven aan de uitstoot van fijn stof, voornamelijk door de hoogovens van Cockerill-Sambre. De mist en smog leidden tot gezondheidsproblemen en een negatief imago voor de stad. Luik combineert historische architectuur met lelijke nieuwbouw uit de jaren zestig, maar is nu bezig met herstel: schonere lucht, restauratie en modernisering van gebouwen, en het dichten van het gat op Place Saint-Lambert, dat twee eeuwen na de afbraak van de Sint-Lambertuskathedraal bleef bestaan. Het huidige motto is inzet op nieuwe technologieën, kennis en creativiteit. Luik heeft een van de grootste binnenhavens van Europa, de luchthaven van Liège-Bierset, een dynamische universiteit en profileert zich als cultuurstad op de grens van het Franse, Nederlandse en Duitse taalgebied.

 


Onze reis begint in het sombere Herstal, waar de verlaten motorindustrie melancholie uitstraalt. We vervolgen naar het Grand Curtius, een gerestaureerd museum dat de rijke geschiedenis van kunst en cultuur in Luik tot leven brengt. Dan naar het nieuwe Spoorwegstation Liège-Guillemins. Deze tocht vol contrasten eindigt met een lunch bij het Grand Café de la Gare, aan de voorzijde van dit geweldige station.


Route

1 > Museum Motorium Saroléa
2 > Museum Het Grand Curtius
3 > Spoorwegstation Liège-Guillemins


1 > Museum Motorium Saroléa

We beginnen met het Motorium Saroléa een museum in de oude Saroléa motorfabrieken van Herstal. Een museum over de geschiedenis van Saroléa en de sociale geschiedenis van Herstal. Het oogt niet verkeerd, een mooie oude fabrieksgevel aan de Rue st. Lambert. Eenmaal binnen blijkt het Motorium echter een stoffige plek, in een verouderd gebouw. Moeilijk voor te stellen, maar dit was hightech aan het begin van de 20e eeuw. Hier zijn prachtige machines gebouwd, zowel technisch als esthetisch, toonaangevende aan het begin van de vorige eeuw.   

Het Huis Saroléa was een van de drie Belgische motorgiganten, (naast Gillet en F.N.) maar Saroléa is de oudste motorfabrikant van België. Joseph Saroléa richtte in 1850 een wapenfabriek op in Herstal en breidde in 1892 de productie uit met rijwielen onder de naam Royale Saroléa. Kort daarop, in 1894, overleed Joseph. Zijn weduwe en twee zoons, Joseph en Emile, volgden hem op en brachten het bedrijf tot grote bloei. In 1895 trad Martin Fagard in dienst en deze alleskunner zou lange tijd de bezielende kracht achter het merk blijven. Vlak voor 1900 begonnen de eerste experimenten met motordriewielers en in 1901 werd de serieproductie van motoren gestart.  

Na WO I

Na de Eerste Wereldoorlog hervatte de fabriek zijn productie en lanceerde op de Brusselse Salon de eerste modellen (22A) met een kettingaandrijving van motor naar versnellingsbak en een V-snaar van versnellingsbak naar achterwiel. Vooral op sportief gebied boekte Saroléa successen, met Robert Grégoire als topcoureur. De export bereikte meer dan 85 landen, met Nederland, Italië, Japan, Zweden en Duitsland als belangrijkste afnemers. Vanaf 1930 werden nieuwe motoren ontwikkeld, waaronder de kenmerkende schuin voorover hellende cilinders. Ondanks vele overwinningen werd 1933 een rampjaar door de fatale slip van Grégoire op Francorchamps.

Na WO II

Vanwege het 50-jarig jubileum werden in 1950 nieuwe modellen geïntroduceerd, waaronder de Atlantic. De crossmotoren van Saroléa waren na de oorlog zeer populair en succesvol. In 1953 en 1954 werd René Baeten op Saroléa tweede in het Europese kampioenschap motorcross 500 cc. Echter, de concurrentie van grote Engelse merken zoals Norton, BSA, Triumph, AJS en Royal Enfield was te sterk. Saroléa ging een samenwerking aan met FN en Gillet Herstal, maar werd in 1960 overgenomen door Gillet Herstal. Het merk Saroléa hield op te bestaan in 1963.


2 > Museum Het Grand Curtius

Dit museum vertelt iets over het samengaan van de Luikenaars met de techniek. Het is het voormalige paleis van Jean de Corte (1551-1628), die zijn naam ‘verlatijnste’ tot Curtius. Jean de Corte was een vermogend handelaar die wapens leverde aan de Spaanse koning Philips II tijdens van de tachtigjarige oorlog. Te zien zijn collecties van het vroegere wapenmuseum, het Glasmuseum, dat van het museum voor Archeologie en Sierkunsten en van het museum voor Religieuze en Maaslandse kunst. Het megamuseum verenigd fraai hoe een restauratie op een harmonisch kan samengaan met die van hedendaagse moderniteit.

Une touche de modernité pour cette maison traditionnelle.


3 > Spoorwegstation Liège-Guillemins

Het nieuwe spoorstation van de Spaanse architect Santiago Calatrava wordt gekenmerkt door een machtige ribbenstructuur. Sceptici spreken van grootheidswaan, maar moeten hun oordeel bijstellen als ze zelf zicht krijgen op het 450 meter lange perron; het oogt wonderlijk. Het station zelf tekent zich af als een deltavlieger tegen de achterliggende heuvel van de wijk Cointe. Een ‘parking’ voor 800 wagens werd met behulp van een betonstructuur in de heuvel ingebed. Het station heeft twee niveaus: de perrons met de treinen en onderin een reizigerscentrum met winkels en wachtzalen. 

De term ‘spoorwegkathedraal’ slaat op het hemelse gevoel wanneer men onder de 35 meter hoge koepel staat, glorieus. Het zichtbare beton is wit en heeft iets zuidelijks. Het glas is overweldigend. Aankomen in Liège-Guillemins is een hoogmis. Het gebouw maakt van iedere reiziger een uitverkorene. En ook niet onbelangrijk; het eten op een station. Meestal is het toch wat minder, maar terecht kreeg de Brasserie een vermelding in de Michelingids. Een gewone croque-monsieur smaakt al bijzonder. Al wandelend langs de contouren van dit grandioze bouwwerk gaan we ongetwijfeld filosoferen en nadenken over ‘hoeveel lelijkheid’ we elders al niet gezien hebben in ons leven!